Artikel 3 Op weg naar
Van politiecel naar isoleercel
Op het politiebureau aangekomen mag ik eerst alles wat ik in mijn zakken heb afgeven. Kleingeld, sleuteltjes, losse papiertjes en pepermunt, alles moet ik afgegeven. Verder vragen ze mij om mijn identiteitsgegevens en wordt mij aangegeven mijn vinger in de inkt te zetten. In de eerste de beste politiecel mag ik dan plaatsnemen. Een stuk minder comfortabel vergeleken met de kloostercel. Ik heb niks om te doen en stap daarom maar weer in de rol van de elfde van de elfde. Ik ga zingen. Dat zal de agenten wel overtuigen dat het allemaal een grap is. Ik hoor de agenten op de gang lachen. Daarnaast hoor ik dat er veel gebeld wordt, niet ongebruikelijk op een politiebureau, denk ik.
Na een paar uur komt er een agent mij vragen om mee te gaan. Ik ga met hem mee naar buiten waar een ambulance op een soort binnenplaats staat. Twee ambulancebroeders staan naast de ambulance en vangen mij op.” Deze twee heren nemen je verder onder hun hoede, volg hun aanwijzingen goed op, dat komt ook jezelf ten goede “, geeft de agent door. De twee ambulancebroeders vragen mij om mee te komen. “ Dag mijnheer, wij moeten u vastsnoeren, dat is het protocol en we vragen daarom om uw medewerking”. Ik besluit maar om gewoon mee te werken, deze broeders doen alleen maar wat ze gevraagd wordt. In de ambulance lig ik zo stevig gesnoerd dat ik letterlijk echt niks kan bewegen. Alleen mijn oogleden kan ik nog op en neer laten gaan. Omdat ik zo vast lig, ook met mijn hoofd, zie ik heel weinig van de omgeving. Geen idee waar we heengaan. Na ongeveer een half uur mindert de ambulance vaart. De wagen wordt gedraaid zodat ze achteruit, naar waarschijnlijk een ingang, kunnen rijden. Ik word opgevangen door iemand in het uniform van een verpleegkundige. In een kamertje vraagt hij mij om me uit te kleden. Ik krijg een blauwe overall van hem aangeboden om aan te doen. Verder niets, zelfs geen onderbroek. De verpleegkundige stelt mij wat op mijn gemak wanneer ik vraag naar mijn afgegeven spullen. Later zal ik samen met hem eten, zegt hij nog. Waarom niet alleen of met anderen vraag ik me af. De verpleegkundige vertelt mij de volgende dag, wanneer ik er naar vraag, dat het protocol zegt dat iemand zoals ik nooit alleen mag eten en ook nog niet in de groep mag.
De verpleegkundige brengt mij naar een cel, de isoleer begrijp ik al snel, waar alleen een bed staat en een verhoging om te ppen (plassen en poepen). Deze cel is, vergeleken met de politiecel, nog een gradatie eenvoudiger. Er is niks en je mag ook niks mee naar binnen nemen. Ik ontdek al snel dat een van de muren voor een deel uit een krijtbord bestaat. Het geeft me een vertrouwd gevoel als leraar. Morgen maar eens om een krijtje vragen.
Langzaam maar zeker dringt tot me door dat er hier geen sprake is van een grap. Bij binnenkomst heb ik nog de verpleegkundige een carnavalsgroet gegeven, waar hij weinig van begreep. Wanneer het geen grap is, wat is dan wel de reden dat ik hier zit. Allerlei mogelijkheden spoken door mijn hoofd. Wat is het precies wat de Allerhoogste mij duidelijk wil maken, wat heb ik nog te leren ? Dat is nog zoveel. Uiteindelijk lijkt mij de meest voor de hand liggende optie de psychiatrie van binnenuit leren kennen. Van buitenaf heb ik er al veel mee te maken gehad, ook met het Diaconaal Platform, maar de psychiatrie is een wereld op zich. Eigen ervaring is dan van meerwaarde in alle contacten met mensen en instellingen die nog volgen. Deze door mij gekozen optie helpt mij om alles wat er gebeurt een plaats te geven. ‘ Avonds en s ‘nachts hoor ik een paar keer een vreemd geluid, vlak nadat ik iemand over de gang hoor lopen. De volgende dag bekijk ik de isoleercel wat grondiger. Al snel ontdek ik in een hoek luikjes, die open en dicht kunnen. Nu begrijp ik waar het vreemde geluid vandaan komt. Het zijn de luikjes die open en dicht gaan. Ze houden mij zeer regelmatig in de gaten, dag en nacht. Wanneer ik met de verpleegkundige gegeten heb en even kort mijn dierbaren mag zien, vraag ik om een krijtje en om de folder met info over de GGZ instelling. Naar mijn dierbaren noem ik nog even snel dat ik niet zonder reden hier zit. Het kan belangrijk zijn om de psychiatrie van binnenuit te leren kennen. Ik heb er immers in mijn werk in de samenleving veel mee te maken. Verder vraag ik de verpleegkundige of ik een Bijbel de cel in mag nemen. “ Dat kan helaas niet, u mag eigenlijk helemaal niks de cel in nemen “. Later wordt er toch een Bijbel binnengebracht. Ik doe verder niets met deze Bijbel, mijn hoofd zit daarvoor te vol en ik heb teveel vragen. Toch geeft het mij een vertrouwd gevoel. In een aantal uren maak ik een hele analyse van de folder van de GGZ met sterke en zwakke punten. Ik schrijf alles op het bord. Daar blijft het op staan totdat ik de cel mag verlaten.
Na een aantal dagen in de isoleer krijg ik bericht dat ik naar de gesloten afdeling mag. Daar krijg ik een kamer, aan het eind van een gang, die er al een stuk gewoner uitziet. Bed, bureau, tafel, stoel, wasbak, kast, wat een luxe. De eerste nacht word ik wakker van keiharde muziek met een zwaar gedreun er tussendoor. Ik hoor mensen op de gang en stemmen. Na een aantal minuten is de muziek gestopt en hoor ik ook het gedreun niet meer. De volgende dag heb ik een gesprek met de arts. Het gaat over IBS. Ik vraag de arts wat dat betekent. Het blijkt om inbewaringstelling te gaan, anders gezegd gedwongen opname. De burgemeester heeft toestemming gegeven om mij hier naar toe te brengen en de vraag is nu hoe lang die periode moet duren. Toch wel verbaast over het feit dat zelfs de burgemeester zich bemoeid heeft met mij vraag ik de arts hoe het nu verder gaat. Het blijkt dat meerdere partijen betrokken worden bij de vraag hoe lang ik nog hier moet blijven. Ook mijn vrouw mag daar advies in geven.
Wanneer ik weer terugloop naar mijn kamer hoor ik weer de harde muziek en het gedreun. Mijn buurvrouw op de gang slaat hard met haar hoofd op de tafel, de muziek staat voluit.
Broeders proberen haar te kalmeren.
Bij het avondeten maak ik kennis met de andere mensen op de gesloten afdeling. Een jongeman van ongeveer vijfentwintig jaar, worstelend met zijn eigen lichaam maar heel erg sociaal. Hij komt meteen met mij praten en legt een en ander uit. Verder is mijn buurvrouw kort aanwezig, een broeder begeleid haar. Een oudere, wat stille, vrouw eet eveneens mee.
Een Marokkaanse man van in de veertig zit naast mij en kijkt mij aan. Hij zegt verder niks.
Het is maar een kleine groep. Van de jongeman hoor ik dat er net weer iemand is opgenomen en in de isoleer zit. Blijkbaar wordt er meer geregistreerd dan wat zichtbaar is. Na het eten en opruimen gaat het ene deel van de groep roken, ik blijf achter met de stille vrouw. Een stille vrouw die niet stil blijkt te zijn. Met de tv aan zijn wij al snel in gesprek en vertelt zij mij haar levensgeschiedenis. Vanaf haar geboorte is haar leven gekleurd, geboren op een gesloten afdeling van een GGZ kliniek en geen moeder en vader die voor haar konden zorgen. Haar hele leven bestaat uit een opeenstapeling van dieptepunten, toch ontdek ik bij deze vrouw dat ze de wil om te blijven leven in zich meedraagt, een geweldige innerlijke kracht.
Op mijn kamer besef ik steeds meer waar ik ben terecht gekomen. Mijn optie van dat ik hier ben om de psychiatrie te leren kennen, van binnenuit, laat ik langzaam los. Ik zit er zelf namelijk middenin en de vraag is of ik hier op een goede manier uit kan komen. Toch is het mij wel duidelijk dat ik hier niet helemaal pas. Blijft de vraag staan wat ik hier doe. Zeker met dat hele gebeuren met een burgemeester en IBS. Altijd gedacht dat je dan een gevaar moet zijn voor je omgeving en/of voor jezelf. Zo gevaarlijk ben ik toch niet ?
De volgende dag vertelt een broeder mij dat ik in de middag wordt verwacht in de activiteitenruimte. Daar gaat iedereen heen, behalve mijn buurvrouw, en je kunt er van alles doen. Wanneer ik daar binnenkom zie ik een grote groep mensen tekenen, schilderen, spelletjes doen en achter een computer. Een wat oudere vrouw, op een zeer plezierige manier aanwezig, schijnt de leiding te hebben. Wanneer zij hoort dat mijn naam een Friese variant is van Peter, noemt zij mij Peter. Ik heb weinig met crea bea en vraag me af wat ik kan doen. Uiteindelijk besluit ik maar om tijdschriften te pakken en bijzondere foto’s uit te knippen, ik ben dan in ieder geval bezig. Naast me zit een jong meisje die ongelooflijk mooi kan schilderen en tekenen. Ze zegt weinig. Ik zie dat haar armen het schone hebben verloren, ze is mooi maar kijkt toch aldoor naar beneden. Opeens begint een oudere man heel boos te worden en te schreeuwen. Het is de man van achter de computer. Hij begint te gooien en gaat door met schreeuwen. De activiteitenbegeleidster probeert hem te kalmeren, tegelijk heeft ze twee broeders opgepiept die de oudere man meenemen. Ik zie mijn kans schoon en kruip achter de computer. Internet werkt zodat ik een aantal berichten de wereld in kan sturen. Geen verkeerd idee van deze instelling om er een computer neer te zetten.
In de middag praat ik een tijd met de Marokkaanse man. Het blijkt dat hij uit de bergen komt en zijn vrouw uit de stad. Hij is nooit geaccepteerd door de familie van zijn vrouw, vaak geslagen en geisoleerd. Er is in hem heel veel pijn en eenzaamheid. Zijn vrouw heeft hem al een tijd verlaten, ook omdat hij agressiebuien heeft. Wanneer ik bij het slaapmutsje, vla en yoghurt, mijn buurvrouw ontmoet zie ik dat zij geweldig geniet van de vla en yoghurt waar nog een grote scheut ranja in gaat. Zij zit vol humor, zingt graag en praat op een bijzondere manier. Ik merk dat ik hier allemaal kwetsbare mensen ontmoet, ik ben er zelf ook een, die kwetsbaar zijn in hun pijn en echtheid. Hier worden geen maskers gedragen. Leven en dood komen elke dag langs zonder dat iemand schrikt. Het hoort hier, net zoals het eten en het samen zijn. Er is veel verdriet, veel woede, angst maar ook humor. De puurheid spreekt mij aan. Langzaam besef ik dat ik om deze mensen geef, ik voel me thuis tussen hen.
Bijzonder is om te zien dat wij door de verpleging ook als mensen worden behandeld, met heel veel geduld en liefde. Het betekent niet dat ik mij niet meer eenzaam voel. Mijn hoofd zit vol met onbeantwoorde vragen en er zijn momenten dat ik me nog nooit zo eenzaam heb gevoeld. Naar heel veel mensen extern is vertrouwen overgegaan in wantrouwen en God, de Allerhoogste, heb ik even geparkeerd.