Artikel 2 Op weg naar
Van kloostercel naar politiecel
In de kloostercel kom ik wat tot rust. De fietstocht heeft meer van mij gevraagd dan ik had verwacht. De kloostercel is groot, met meubilair en boekenkasten. Het is stil hier, zowel binnen als buiten hoor ik helemaal niets. De broeders gaan vast vroeg naar bed omdat ze de volgende ochtend alweer heel vroeg de eerste viering hebben. Om kwart over vier in de vroege ochtend beginnen ze met de eerste van de getijden, de nachtwake. Ik hoop er bij te kunnen zijn maar heb geen wekker bij me. Gelukkig is er de klok die ook in de vroege ochtend gaat luiden, de schapen wakker maakt.
Wanneer ik rustig op mijn bed lig laat ik mijn gedachten komen, beelden overspoelen mij. Ik probeer de beelden te verbinden met mijn gedachten. Waarom ben ik hier ? Is dit de plek waar ik thuis hoor ? Ik geloof er niets van. Bestaat er een combi, leven in een klooster en leven in een huis ? Twee gemeenschappen waar ik mij heel diep mee verbonden voel. Langzaam glijdt de vraag van me af. De verbondenheid met de kloostergemeenschap is toch vooral vanwege de brug die gelegd wordt naar stilte en naar God, de Allerhoogste. Dat is uiteindelijk veelal de reden waarom de broeders voor dit klooster kiezen. Ik hoef ook niet alles te begrijpen.
Een beeld komt aldoor terug, ik weet er niet aan te ontkomen. Het is een beeld van een beweging rond Thomas a Kempis, die na zeshonderd jaar opnieuw gaat bewegen. Alsof ze nooit weg is geweest. Steeds duidelijker wordt het voor mij dat ik daar een rol in ga spelen. Ik “vuur “ mijn twijfel en verbazing in vragen en uitroepen af op de Allerhoogste. Hoe kan een beweging, begonnen in de veertiende eeuw, nu opeens weer tot leven komen ? Ik ben geen Thomas a Kempis en kan toch niet in zijn voetsporen gaan treden ? Een beweging van gemeenschap in een tijd van doorgeslagen individualisering ? Waarom zoekt U, Allerhoogste, niet iemand anders ? Er zijn vast wel mensen te vinden die in het spoor van die beweging van de Moderne Devotie verder willen gaan. Het is toch heel gek dat U, Allerhoogste, dezelfde plek uitkiest voor verandering en verbinding als zeshonderd jaar geleden ? Dat is toch niet uit te leggen. Wie heeft er ooit van het dorpje Windesheim gehoord ?
Ik blijf doorgaan met de Allerhoogste te bevragen, totdat ik het niet meer weet. Ik heb niks meer in te brengen, ik ben moe. Alles laat ik los en leg het neer bij de Allerhoogste. Hij weet immers wat het beste voor mij is. Wanneer ik na een paar uur wakker wordt uit een lichte slaap is het rustig in mijn hoofd, rustig in mijn hart. Ik begin langzaam te geloven dat de Allerhoogste het gaat doen. Ik word blij van binnen, dit zal toch geweldig zijn. Er komt een lied in mij op, een psalm. “ Juicht de Heer toe, heel de aarde “. Ik hoor de klok luiden en fris me snel op om naar de kloosterkerk te gaan. Het juichen gaat daar verder. Sommige broeders zie ik wat verbaasd naar mij kijken. Zullen ze het al weten van die late gast ?
Tijdens de tweede viering, de lauden, om kwart over zeven, zie ik al meer gasten. Straks zal ik bij het ontbijt bij hen aanschuiven. Voor het ontbijt bel ik eerst het thuisfront om te vertellen waar ik zit. Tijdens het ontbijt heb ik de andere gasten wel wat uit te leggen, gelukkig vragen ze niet echt door. Veel is er immers niet uit te leggen, ik ben diep van binnen blij en uiterlijk erg enthousiast. Er gaat een beweging van navolging op gang komen.
Overdag heb ik gesprekken met de familie die langs komt en nog steeds erg bezorgd is. Een vriend die langs komt, en dicht bij het klooster woont, adviseert mij om de trap, vanuit de hemelse sferen, weer af te dalen en met beide benen op de grond te komen. Hoe fantastisch die hemelse sferen ook zijn, het is belangrijk om weer onder de mensen te zijn. Ik vertel hem dat ik met de broeders heb afgesproken dat ik het blad ga vegen op de parkeerplaats.
In de middagviering begint de broeder opeens een stuk uit Jacobus te lezen over het geven van een jas aan iemand die het koud heeft. Anders is je geloof dood. Wat weet hij eigenlijk allemaal, wie heeft hem over de jas verteld ? Een geschenk ? Een knipoog van de Allerhoogste ? Het maakt ook niet uit.
De familie en vrienden komen voor een tweede keer op bezoek, ik geef aan wel wat langer in het klooster te willen blijven. Zij stemmen in, mits ik de rust zoek en lichamelijke arbeid verricht, in plaats van geestelijk bezig te zijn. Na hun vertrek ga ik weer verder met blad vegen en praat nog wat met andere gasten die aan het wandelen zijn. Er gebeurt van alles in mijn hoofd, niet zichtbaar voor anderen, waardoor ik nog enthousiaster wordt. Het is een gevoel dat je alles wat om je heen gebeurt kan plaatsen, alsof het doorkijkjes zijn. In mijn kloosterkamer besluit ik om het bescheiden te vieren. Je roeping vieren is wel een biertje waard. Omdat het niet helemaal gewoon is om overdag in een klooster een Trappistenbiertje te drinken ga ik onder de tafel zitten om op deze manier geen aanstoot te geven. Tijdens het avondeten praat ik met een aantal individuele gasten. Ik voel met veel gasten een sterke verbondenheid. Dat maakt een bezoek aan een klooster ook altijd zo bijzonder. Er heerst een geest van ontvankelijkheid en ontmoeting, waarin je jezelf, de ander en de Allerhoogste kan ontmoeten. Na de laatste viering vertrek ik naar mijn kloostercel. Ik heb veel te overdenken en wil wat lezen en schrijven. Er komt meerdere keren een beeld voorbij, een beeld dat ik nog vaag herken. Het gaat om een feest in het dorpje Windesheim, op de sportvelden in een grote tent. Iedereen die ik op wat voor manier in mijn leven heb leren kennen is uitgenodigd. Er zijn extra parkeerplaatsen geregeld en de laatste honderden meters moet iedereen lopen. Anders gaat het vastlopen in het dorp.
Ik heb geen idee van tijd bij dit beeld. Het kan snel zijn maar ook nog lang duren. Hoe de beweging verder gaat bewegen weet ik immers niet, ligt ook niet in mijn hand. De volgende morgen sta ik vroeg op. Ik heb licht geslapen maar wel goed. Er spookt nog zoveel door mijn hoofd, dat ik dat ook accepteer. Het hoort erbij. Vandaag is het een bijzondere dag. Mijn leerlingen heb ik erop voorbereid. Helaas ben ik er zelf niet bij wanneer ze de maskers op doen om elf minuten over elf op de elfde van de elfde. Zelf ga ik vandaag een langgekoesterde droom vervullen, nl. zingen in een lege kerkgebouw. Hier in het klooster betekent dat het zingen in de kloosterkerk van een stilteklooster. Ik wacht totdat alle broeders na de eerste viering zijn verdwenen. Daarna neem ik tijd voor gebed, voor de stilte, maar ook om te zingen. Een aantal nummers zing ik meerdere keren zoals “ Change your heart “, van de Korgis, “ I want to break free “ van Queen en “ Juicht want Jezus is Heer “ , de laatste naar aanleiding van de plek waar ik ben.
Wanneer de broeders verschrikt binnen komen trek ik me weer terug in het achterste deel van de kerkzaal om te wachten op de volgende viering. Opeens blijkt er in het halfduister nog een gast te zitten. Waarschijnlijk is deze gast getuige geweest van mijn zingen. Na het ontbijt vertrek ik snel naar mijn kloostercel om even afstand te nemen. Ik ga die ochtend schoonmaken en wil het beeld van het feest in Windesheim wat concretiseren. Ik besluit met het laatste te beginnen. Wat is precies de bedoeling van het feest en wie nodig ik uit. Alle verschillende groepen zet ik met een stift op een a-viertje. In de loop van de ochtend ga ik ze ophangen op verschillende plekken rond de ingang van het klooster, een soort proefdraaien. Ben ik groepen vergeten ? Verwar ik geen groepen ? Wanneer ik bijna klaar ben vraagt een andere gast in het klooster mij om de papieren te geven. Dit kan niet zo bij de ingang en ziet er niet uit. Het is dezelfde gast als in de kerkzaal in de vroege ochtend tijdens het zingen. Ik begin nu met schoonmaken en luchten. Dan blijken alle ramen niet open te kunnen. De aannemer heeft er gewoon over de ramen geverfd en stopverf verhindert om de ramen open te krijgen. Wat is dat voor een aannemer ?
In de middag krijg ik opeens bezoek van iemand die mij een aantal vragen stelt over wat ik aan het doen ben. Ik vertel hem over het schoonmaken en de aannemer die misbruik heeft gemaakt van de goedgelovigheid van de broeders. Op deze manier is het voor een aannemer makkelijk verdienen. Subsidies zijn er genoeg en de broeders zijn veelal niet deskundig op het gebied van verbouwingen en renovaties. De man loopt nog even met mij naar binnen, maar ik heb niet het idee dat hij het probleem ook ziet. Ik hoor aan zijn stem dat er iets niet klopt en vraag me af waarom deze man al die vragen stelt. Een dik uur later komen er twee agenten, een vrouw en een man, het kloosterterrein op en vragen mij om met ze mee te gaan. Ik zit nog steeds in het elfde van de elfde gevoel en ga rustig met ze mee. In de politieauto staat Radio Twee, een van mijn favoriete radiostations, op. Ik geef de agenten aan dat ik de keuze voor Radio Twee kan waarderen. Ze zeggen niks terug en blijven met elkaar praten.